Al vanaf het begin van mijn late dienst loopt u rond. Sneller dan normaal, onrustig en de mimiek in uw gezicht verraadt uw ongerustheid. U leeft in uw eigen wereld en contact maken met de omgeving lijkt nu niet te lukken. Op de vraag of alles goed met u gaat antwoordt u mompelend en binnensmonds. U loopt naar de keuken, tikt op het aanrecht, waarna ik u hoor zeggen: “Nee, hier ook niet”. Uw ogen zoeken in de rondte. U loopt door naar de woonkamer, pakt een boekje en legt deze weer terug. Ik loop naar u toe. Ik noem u bij uw naam en strek mijn handen uit. U pakt mijn handen en kijkt me aan.
Ik vraag u nogmaals of alles goed is en of ik u misschien ergens mee kan helpen. Uw ogen zoeken de mijne. En er verandert iets in uw blik. De ongeruste blik verandert in een hulpeloze blik. “Graag. Mijn ouders komen terug van vakantie en zouden nog langskomen, maar ik heb ze nog niet gezien”. Ik benoem dat ik de ongerustheid in haar ogen zie en vertel haar dat ik dit begrijp. Het feit dat uw ouders al jaren geleden zijn overleden schuif ik voor nu opzij. De Alzheimer heeft u op dit moment in uw macht en er tegenin gaan zou averechts werken. Mijn begrip om uw ongerustheid maakt u rustig en uw onrust lijkt iets af te nemen.
Ik schuif een stoel bij mijn bureau en nodig u uit om te komen zitten. Maar daar heeft u geen tijd voor. U wilt uw ouders zoeken. Ik leg u uit dat ze misschien wat vertraging hebben opgelopen of dat ze de koffers nog moeten uitpakken. U staat stil en kijkt me aan. De informatie moet even verwerkt worden en u besluit toch even te komen zitten. U tikt een paar keer bedenkelijk met uw vinger op het bureau. “Weet je wat, ik ga naar mijn ouders toe. Dan hoeven ze ook niet hier naar toe te komen na de lange reis die ze al hebben gehad”. Voordat ik iets kan zeggen loopt u naar uw kamer.
Na een paar minuten komt u weer terug de woonkamer in. U heeft uw jas aangetrokken, de tas over uw schouder en de sloffen aan de voeten in de veronderstelling dat dit uw schoenen zijn. Er ontstaat een glimlach op mijn gezicht en geef aan dat u er geen gras over laat groeien. “Weet je ook hoelaat de bus gaat? Of zal ik maar gewoon de halte opzoeken?” U loopt de voordeur al door, zonder op een antwoord te wachten. Ik roep u na met de vraag om voorzichtig te doen. “Yo, doe ik,” hoor ik in de verte. Ik laat u even rondlopen, afwachtend wat u gaat doen. Daarop zet ik mijn begeleiding in.
Na 10 minuten hoor ik de voordeur opengaan. U komt rustig binnen en vertelt dat u de bushalte zo snel niet kon vinden. Ik benoem dat ik dit vervelend voor u vind. Maar u geeft rustig aan dat het buiten al donker is en uw ouders hoogstwaarschijnlijk ook moe zullen zijn van de reis. Ik beaam dit en vertel u dat het wellicht verstandiger is om het morgen verder op te pakken. U bent dit met me eens en besluit om vannacht nog een nachtje hij ons te blijven slapen. Dat u dit morgen allemaal niet meer zult herinneren, laten we los.
Dit doet de Alzheimer. Die neemt u mee naar uw vroegere jaren. Mooie jaren waarin u met liefde over uw ouders vertelt. U ging in dit moment terug in de liefde, u voelde uw ouders even heel dichtbij. Wie ben ik om u daaruit te halen? U bent uw ongerustheid en zorgen voor nu even kwijt. De ontspanning en tevredenheid nemen weer de overhand. “Advocaatje dan maar?” vraag ik. “Graag. Daar ben ik wel aan toe”. Ik glimlach en geniet van de tevredenheid op uw gezicht. De ongerustheid is voorbij. U zal straks tevreden en zonder zorgen gaan slapen. Dat is voor mij het belangrijkste.